Graaf van Horne (1471-1501)

Graaf Jacob II van Horne

Jacob II wordt geboren op 3 juli 1455 op het kasteel van Horn. Hij is de derde zoon van Jacob 1, dus niet de eerste die in aanmerking komt voor de opvolging, maar zijn twee oudere broers sterven jong. Op zijn vijfde jaar wordt hij al uitgehuwelijkt aan Filippine van Württemberg, met wie hij in 1470 trouwt. Zij sterft in 1475 kinderloos.

Als hij zijn vader opvolgt, is hij nog geen zeventien jaar oud. Hij gaat tijdens de eerste jaren van zijn heerschappij vaak te rade bij zijn oom Vincent van Meurs en Engelbert van Nassau, een van de stichters van de universiteit van Leuven, eveneens een verwant. In 1477 trouwt hij met de rijke Johanna van Gruuthuuse uit Brugge, die in 1502 te Mechelen overlijdt. Het paar krijgt vier kinderen:

  • Jacob III.
  • Margaretha, die in 1492 wordt uitgehuwelijkt aan Everhard van der Marck, graaf van Arenberg.
  • Amelia, priorin van het klooster van de Augustinessen te Weert.
  • Jan, in 1498 door zijn oom Jan van Horne benoemd tot kanunnik in Luik. In 1504 wordt hij proost van het Sint-Lambertuskapittel in Luik en in 1532 heer van Weert.
Bron:
  • Boek: Kasteel Horn en zijn bewoners

Strijd om een bisschopszetel

In augustus 1482 werd de prins-bisschop van Luik, Lodewijk van Bourbon, bij een aanval op de stad gedood door Willem van der Marck, bijgenaamd ‘het Zwijn van de Ardennen’. Jan van Horne , proost van het kapittel en oom van Jacob II, werd gevangen genomen. Hij wist echter te ontvluchten door zijn bewakers om te kopen. Daarna verbleef hij in Maastricht en later in Leuven. Willem van der Marck bezette Luik en stelde zijn pas vierentwintigjarige zoon Jan kandidaat voor de opvolging als bisschop. De kanunniken die in Luik gebleven waren, droegen Jan van der Marck voor. De andere kanunniken, die naar Leuven waren gevlucht, droegen op 16 oktober Jan van Horne voor de bisschopszetel voor.

Dat alles leidde tot een vete tussen de families Van der Marck en Horne, die tot 1492 zou duren. Om die strijd te kunnen voeren had Jacob veel geld nodig. Hij hief daartoe extra belastingen in Weert en Horn en verkocht de heerlijkheid Cranendonck (met Eindhoven, Budel, Maarheeze, Soerendonk en Woensel) aan Frederik van Egmond voor 10.000 Rijnse guldens. Geld was niet alleen nodig voor de strijd, maar ook om kardinalen te betalen die bereid waren bij de paus te pleiten voor de benoeming van Jan van Horne als bisschop.

Voor de familie Horne was het van belang een bisschop uit de eigen gelederen te hebben; uiteindelijk was deze de leenheer van de graaf van Horne. De onderdanen van de graaf moesten echter voor dit familiebelang de belastingen op­brengen. Deze heffingen leidden wel tot resultaat, want in 1483 werd Jan van Horne door paus Sixtus IV tot bisschop van Luik benoemd. Hij bleef dat tot zijn dood in 1505. Toen Jan van Horne in Luik op 17 september 1486 zijn eerste mis opdroeg, zong zijn vader, pater Jacob, het evangelie.

Op 22 mei 1484 werd in Tongeren vrede gesloten tussen de families Horne en Van der Marck, maar door een onbezonnen daad van de Hornes werd deze in juni 1485 weer verstoord. Willem van der Marclc werd in een hinderlaag gelokt, gevangen genomen en na een summier proces op 18 juni in Maastricht op het Vrijthof terecht­gesteld. De wraak van de Van der Marcks liet niet lang op zich wachten. Weert werd in het najaar van 1485 geplunderd door Gijs van Canne, een bondgenoot van de Van der Marcks. In 1486 moesten de Weertenaren een brandschatting (een vrijwaring tegen plundering en brandstichting) van 12.000 gulden aan Van Canne betalen. Vanuit de kastelen van Logne en Montfort bij Luik terroriseerden de Van der Marcks het hele Luikse en Loonse land.

Op 14 maart 1488 werd Jacob bij een aanval van Everhard van der Marclc in Luik gevangen genomen en opgesloten in het kasteel van Logne bij Stavelot, dat sinds 1427 in het bezit was van de familie Van der Marck. Na overleg op het kasteel van Horn werd hij in 1490 voor 6.000 gulden vrijgekocht. Jacob II gaf in 1492 zijn dochter Margaretha ten huwelijk aan Everhard van der Marck, en daarmee kwam het eindelijk tot vrede tussen de twee strijdlustige families.

Verpanding van het graafschap

Jacob II had vanaf het begin van zijn heerschappij geld problemen. In 1472, een jaar na zijn aantreden, moest hij al geld lenen, met als onderpand Eindhoven en Cranendonck. Ook verkocht hij in april 1472 de cijnsrechten van Ophoven en Geistingen aan Catharina van Ghoor. Zijn tweede huwelijk met de rijke Johanna van Gruuthuuse gaf wat soelaas. De eerder beschreven oorlog tegen de Van der Marcks kostte hem echter handen vol geld.

Hij reisde veel. Dan weer was hij te vinden in het Land van Altena, dan in Mechelen, Maas­tricht of Woudrichem. In 1477 werd hij lid van de Grote Raad van Maria van Bourgondië. Dat levert aanzien op, maar ook dure verplichtingen. Hij zette de familietraditie van vetes met het stift van Thorn voort: in 1485 werd hij door de Raad van Gelre veroordeeld wegens ‘wederrechtelijk opeisingen’ van diensten en gebruik van weidegronden.

Op 17 februari 1486 verklaarde Jacob van Horne voor de Hollandse leenkamer, dat hij wegens de schulden die hij op zich had genomen om zijn broer, de bisschop van Luik, te kunnen helpen, niet meer kon voldoen aan de verplichtingen jegens zijn vrouw Johanna van Gruuthuuse, voortkomend uit hun huwelijkscontract. Daarom deed hij ten gunste van haar afstand van de heerlijkheid Altena.

Deze overdracht heeft overigens alle kenmerken van een schijnbelening, want Jacob trad na 1486 in verschillende oorkonden op als heer van Altena. Met deze constructie, waarbij het eigendom niet meer op zijn naam stond, ontnam hij zijn schuldeisers de mogelijkheid van verhaal.

Het slotbedrijf van dit financiële drama speelde zich af te Roermond op 22 juni 1486, toen Jacob II in tegenwoordigheid van zijn broer bis­schop Jan en enkele leenmannen, aan zijn oom Vincent van Meurs alle renten en inkomsten afstond van Horn, Weert en Kortessem, alsook van de beide voogdijen van Neeritter en Thorn. Vincent van Meurs beschouwde deze transactie als een verkoop, want in een oorkonde van 1491 sprak hij van ‘onser kaufsbrief, daarin wir die grafschaft ende landschaft van Horne ind Weert gegolden hant’. Graaf Jacob kreeg 26.000 goudgulden, maar was nu wel al zijn leengoederen kwijt.

Toen de armlastige Jacob bemerkte dat hij Weert niet door afbetaling van zijn schulden terug kon krijgen, probeerde hij in november 1491 de stad en het kasteel te veroveren. Toen dat lukte, legt Vincent van Meurs het conflict voor aan hertog Albert van Saksen en prins-bisschop Jan van Horne. Die verplichtten Jacob alles weer over te dragen aan Vincent van Meurs, op straffe van een boete van 4.000 gouden marken. Daardoor werd de rust hersteld. Toch bezette Jacob II in 1492 nog twee keer korte tijd de stad Weert. Vincent van Meurs bleef pandheer van Horn en Weert tot 1493.

Wegens zijn hoge ouderdom, hij was al drieëntachtig jaar, deed Vincent van Meurs op 16 januari 1493 afstand van al zijn bezittingen en pandschappen, waaronder Horn en Weert. Hij droeg deze over aan Willem van Wied, die gehuwd was met Margaretha, een kleindochter van Vincent van Meurs. Deze overdracht werd hevig betwist door graaf Jacob, die echter zelf niet zijn schulden kon aflossen.

Prins-bisschop Jan van Horne sloot op 14 februari 1495 met zijn oom Vincent van Meurs een overeenkomst, waarbij hij de verpanding annuleerde tegen betaling van 26.000 gulden en een schadeloosstelling aan Willem van Wied van 3.000 gulden. De prins-bisschop gaf het land van Horn en Weert niet terug aan zijn broer Jacob II, hoewel deze zich jarenlang voor hem in de schulden had gestoken. De prins-bisschop hield het graafschap in eigen hand tot 1501, toen hij Jacob III daarmee beleende.

Laatste jaren

In 1500 legde graaf Jacob II de eerste steen voor de Sint-Martinuskerk van Weert. In datzelfde jaar sloeg prins-bisschop Jan van Horne, waarschijnlijk geholpen door graaf Jacob, het beleg voor Kasteel Ghoor, waar struikrovers een aantal Keulse burgers gevangen hielden. Na een week gaven de gijzelnemers zich over. Daarvan waren er vier afkomstig uit het graafschap Horne. Drie van hen werden geradbraakt, en ook de vierde werd terechtgesteld.

Na het overlijden van zijn tweede vrouw Johanna van Gruuthuuse in 1502 trok Jacob II zich terug uit het openbare leven. Mogelijk is hij, net als eertijds zijn vader, ingetreden bij de minderbroeders in Weert, maar daarover is in de bronnen niets te vinden. Het sterfjaar van Jacob II is onzeker. Na 1507 komt zijn naam niet meer in de oorkonden voor, maar het is mogelijk dat hij pas in 1530 is overleden. Hij werd bijgezet in het graf van zijn vader Jacob I in de kerk van de Minderbroeders Franciscanen in Weert.